Een kantonrechter van Rechtbank Gelderland heeft de arbeidsovereenkomst van een pedagogisch medewerkster met een WIA-uitkering ontbonden omdat de vrouw niet binnen 26 weken zal herstellen voor haar eigen werk of passend werk bij haar werkgever. De vrouw heeft het door haar verwachte herstel niet kunnen onderbouwen, in tegenstelling tot de werkgever die voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat de vrouw niet binnen 26 weken zodanig zal herstellen waardoor zij haar oude werk in aangepaste vorm kan doen. Dit betekent dat de werkgever een redelijke grond heeft voor het ontbinden van de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
In deze zaak draait het om een pedagogisch medewerkster die zich begin 2022 ziekmeldt en per februari 2024 een WIA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid ontvangt. Omdat de vrouw ouder dan 60 jaar is werd het WIA-recht vastgesteld op basis van een vereenvoudigde beoordeling. Er is in dit geval dan ook geen onderzoek door een verzekeringsarts gedaan. Ook is er geen arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd.
Ontslagvergunning èn vaststellingsovereenkomst
Na de toekenning van de WIA-uitkering biedt de werkgever de vrouw een vaststellingsovereenkomst aan maar die weigert zij te tekenen omdat ze verwacht haar werk op termijn weer te kunnen hervatten. Tegelijk vraagt de werkgever UWV om toestemming te verlenen voor ontslag maar dit wordt door UWV geweigerd. UWV beargumenteert zijn besluit met onderstaande:
“Uit de verklaring van de bedrijfsarts van 9 maart 2024 volgt dat werknemer niet binnen 26 weken kan herstellen om haar eigen werk te doen. Ten aanzien van het herstel van werknemer voor haar eigen aangepaste werk stelt werkgever dat werknemer tot 8 januari 2024 haar eigen werk in aangepaste vorm heeft uitgevoerd, maar dat dit niet structureel kan worden aangeboden vanwege de vereiste begeleiding. Het is daarom volgens werkgever niet mogelijk om werknemer in haar eigen werk in aangepaste vorm in te zetten. De bedrijfsarts geeft in voornoemde verklaring echter aan dat er objectief medisch geen argumenten zijn waarom werknemer niet binnen 26 weken haar eigen werk in aangepaste vorm kan verrichten. De bedrijfsarts merkt daarbij op de dat de duurzaamheid hiervan niet in de praktijk kan worden getest, omdat werknemer op dit moment niet haar eigen werk in aangepaste vorm verricht. Daarbij volgt uit de verklaring van de bedrijfsarts van 1 december 2023 dat werknemer voor behandeling wordt doorverwezen. De bedrijfsarts verwacht dat die behandeling herstelbevorderend gaat werken. Wij houden bij onze beoordeling dan ook rekening met deze behandeling van werknemer en de mogelijke positieve gevolgen daarvan voor de belastbaarheid van werknemer. Gelet op de verklaringen van de bedrijfsarts is herstel van werknemer binnen 26 weken voor haar eigen werk in aangepaste vorm niet uitgesloten, waardoor wij het standpunt van werkgever niet volgen.”
Omdat de vrouw niet mee wil werken aan ontslag met wederzijds goedvinden en omdat de werkgever geen ontslagvergunning van UWV heeft gekregen stapt hij naar de kantonrechter met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
Procedure
Tijdens de verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter staat uitsluitend ter discussie of de vrouw binnen 26 weken zal herstellen voor haar oorspronkelijke werk in aangepaste vorm waardoor zij in dienst kan blijven. Omdat beide partijen inzien dat ze niet meer haar oorspronkelijk aantal uren kan werken staat dit niet ter discussie.
De vrouw voert aan dat zij zodanig zal herstellen dat ze alle taken die horen bij haar functie kan uitvoeren gedurende 15 uur per week. De werkgever kijkt hier anders naar en stelt dat zij hier niet toe in staat is. De werkgever wijst erop dat uit het meeste recente advies van de bedrijfsarts en uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat het niet te verwachten valt dat de vrouw binnen 26 weken kan herstellen voor haar eigen (aangepaste) arbeid. Ook acht de werkgever het vanwege de beperkingen van de vrouw niet verantwoord om haar haar eigen werk – inclusief alle taken – in aangepaste uren te laten verrichten. Het werk van de vrouw houdt namelijk in dat zij in staat moet zijn om zorg te kunnen dragen voor kwetsbare bso-kinderen van 4 jaar en ouder die de nodige zorg nodig hebben. Hiervoor is onder andere vereist dat de vrouw kan tillen. Zij is op dit punt echter zeer beperkt.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter is van mening dat de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat het niet in de lijn der verwachting is dat de werknemer binnen 26 weken zal herstellen voor haar eigen arbeid inclusief alle taken maar voor minder uren. Hiervoor verwijst de kantonrechter o.a. naar een arbeidsdeskundig rapport waaruit duidelijk wordt dat het werk niet in taken gesplitst kan worden waardoor het aanpassen van de functie – niet alleen in uren maar ook in taken – niet mogelijk is. Ook is de kantonrechter van mening dat de geplande (holistische) behandeling die de vrouw zal gaan volgen onvoldoende perspectief biedt op herstel binnen 26 weken. Het verweer van de vrouw leidt dan ook niet tot aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
De kantonrechter beëindigt de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding van €11.475,81. Daarnaast moet de vrouw de proceskosten van de werkgever betalen, wat neerkomt op zo’n €950.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2024:4712