Is een bepaling in een cao voor uitzendkrachten – de NBBU-cao – die inhoudt dat een uitzendovereenkomst zonder meer eindigt in geval van ziekte van de uitzendkracht rechtsgeldig? Volgens de Hoge Raad is het antwoord op deze vraag nee. De hoogste rechtbank van ons land oordeelde vorige week dat in zo’n situatie de uitzendovereenkomst alleen kan eindigen als de inlener daadwerkelijk een verzoek doet tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht.
Deze uitkomst is het gevolg van een door een uitzender ingestelde cassatie nadat het Hof eerder had geoordeeld dat de in artikel 13 lid 3 vastgelegde cao-bepaling in strijd is met het wettelijke ontslagverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 BW). De bepaling houdt in dat in geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht, de terbeschikkingstelling direct na de ziekmelding en met onmiddellijke ingang geacht wordt te zijn beëindigd op verzoek van de inlener.
Anders dan het Hof oordeelt de Hoge Raad dat een uitzendbeding ook bij ziekte van de werknemer mag worden toegepast en dat dit niet in strijd is met het opzegverbod tijdens ziekte. Het is echter niet toegestaan dat de cao regelt dat er bij ziekte automatisch een einde aan het inlenen komt. De inlener zal dus echt moeten melden dat hij het inlenen wil beëindigen.