Een 40 uur werkende magazijnmedewerker – sinds 1992 in het bezit van een WSW-indicatie – valt in de zomer van 2018 uit wegens ziekte. Hij ontvangt twee jaar later een WIA-uitkering op basis van 49,7% arbeidsongeschiktheid. De werkgever laat de werknemer en de arbeidsdeskundige weten hem duurzaam te willen behouden voor 20 uur per week, tegen hetzelfde uurloon. Ze geeft nadrukkelijk aan dat het werk goed passend te maken is. Na urenopbouw in het kader van re-integratie komt de werknemer vanaf september 2020 alsnog thuis te zitten en betaalt de werkgever geen loon.
Ontslagvergunning UWV
Ergens in maart/april 2021 vraagt de werkgever alsnog een ontslagvergunning aan bij UWV. Volgens de werkgever is de bedrijfsvoering – mede door de coronacrisis – veranderd en is de bedongen arbeid in aangepaste vorm niet langer voorhanden. Gesteld wordt dat de beperkingen van de werknemer niet langer aansluiten op de werkzaamheden die vanwege de toegenomen werkdruk zijn veranderd. De werkzaamheden die resteren zijn zodanig beperkt in aard en omvang dat deze niet kunnen worden aangeboden. Het zou gaan om lichte werkzaamheden zoals het vegen van de vloer en het bestellen van voorraad die hooguit 2,25 uur werk per week zouden beslaan.
Na het beoordelen van de aanvraag weigert UWV een ontslagvergunning af te geven. In zijn beslissing stelt het uitvoeringsinstituut dat de werknemer in staat wordt geacht zijn eigen werk in aangepaste vorm voor twintig uur per week te kunnen verrichten. In mei 2021 wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage wel veranderd in 73,03%.
Kantonrechter
De werkgever stapt naar de kantonrechter in Den Haag en verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Die weigert echter toestemming te geven voor ontslag. De kantonrechter stelt dat de werkgever niet voldoet aan de stelplicht omdat ze onvoldoende heeft aangetoond dat de bedongen arbeid (in aangepaste vorm) niet passend is voor de magazijnmedewerker. Ook wordt onvoldoende aangetoond dat haar bedrijfsvoering onevenredig wordt geschaad als de magazijnmedewerker zijn werk blijft doen.
Conclusie
Deze uitspraak maakt wederom duidelijk dat het niet eenvoudig is om een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer te ontslaan als er bedrijfsmatige veranderingen plaatsvinden die gevolgen hebben voor de bedongen arbeid. Van een werkgever mag – zoals we vaker zien in rechtspraak – het nodige verwacht worden met betrekking tot het passend maken van arbeid. Zowel UWV als kantonrechters kijken uiterst kritisch naar de motivatie en omstandigheden bij een ontslagverzoek en toetsen streng aan de criteria die zijn opgesomd in artikel 7:669 lid 3 sub b BW en de Uitvoeringsregels Ontslag Wegens Langdurige Arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2021:13691