Een voor de WIA en Ziektewet geweigerde vrouw schakelt voor een beroepsprocedure tegen een beslissing van het UWV een bedrijfsarts in. Die stelt dat de vrouw beperkter is dan door de verzekeringsarts van het UWV is aangenomen. Zijn conclusies zijn gebaseerd op geuite klachten, een ingevulde vragenlijst en op een onderzoek dat bijna een jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De beperkingen worden echter niet medisch objectief onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat aan het ingebrachte expertiserapport van de bedrijfsarts niet het gewicht kan worden ontleend dat de vrouw wenst dat er aan moet worden ontleend. Het hoger beroep slaagt niet.
Weigering WIA
De vrouw valt in de zomer van 2015 uit als gevolg van hoge bloeddruk, hart- en pijnklachten. In juni 2017 bezoekt de vrouw het spreekuur van een verzekeringsarts en wordt er vervolgens een arbeidsdeskundig oordeel gevormd. Ze blijkt 0% arbeidsongeschikt en komt dus niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. De vrouw maakt bezwaar tegen deze beslissing maar die wordt door het UWV ongegrond verklaard.
Weigering Ziektewet
Een kleine maand later meldt de vrouw zich opnieuw ziek met dezelfde klachten als tijdens de eerste ziekmelding. Zij wordt begin 2018 geschikt bevonden voor tenminste één van de geselecteerde functies die tijdens een eerdere WIA-beoordeling is geduid. Op grond hiervan bestaat er geen recht op ziekengeld.
Beroepsprocedure
De vrouw stapt naar de bestuursrechter omdat ze vindt dat haar beperkingen zijn onderschat. De vrouw stelt onder andere dat er geen urenbeperking is toegepast terwijl er sprake is van een lichte depressie. Dit is verzekeringsgeneeskundig goed uit te leggen omdat deze omstandigheid op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen reden is voor een urenbeperking. Ook biedt het protocol Depressie en de ernst van andere aandoeningen van de vrouw geen aanleiding voor het toepassen van een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft dit voldoende en overtuigend gemotiveerd.
Ook stelt de vrouw dat ze door haar beperkingen niet in staat is om de geduide functies – en met betrekking tot de Ziektewet één van de geduide functies – te verrichten. Het rapport van de door haar geraadpleegde bedrijfsarts geeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. Het rapport van de bedrijfsarts biedt namelijk geen objectief medische onderbouwing van de door hem vastgestelde beperkingen. Ook wordt niet onderbouwd waarom er een urenbeperking moet worden toegepast. De vrouw verliest de beroepsprocedure.
Hoger beroep
Tijdens het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) beroept de vrouw zich op dezelfde informatie en gronden. Ze brengt geen medische stukken in die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De CRvB volgt daarom het oordeel van de bestuursrechter dat de medische onderzoeken van het UWV zorgvuldig zijn geweest en dat de vrouw op de datum in geding in staat is om één van de geduide functies te verrichten. Het UWV heeft de vrouw dus terecht geweigerd voor een Ziektewet-uitkering.
Uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2020:2336